- drive
- n. rit, ritje; reis; autorit; rijweg; dwang; adaptor--------v. rijden; besturen; leiden; voortbewegendrive1[ drajv] 〈zelfstandig naamwoord〉1 rit(je) ⇒ rijtoer2 drijfjacht ⇒ het (bijeen/op)drijven3 〈sport〉slag ⇒ drive4 〈psychologie〉drift ⇒ drang5 actie ⇒ campagne6 〈Brits-Engels〉wedstrijd (bingo/whist) ⇒ bridgedrive7 laan 〈in straatnamen Drive〉 ⇒ oprijlaan, oprit8 〈leger〉(groot) offensief ⇒ (zware) aanval9 aandrijving ⇒ overbrenging10 drijfkracht ⇒ stuwkracht11 energie ⇒ voortvarendheid, doorzettingsvermogen12 〈computer〉(magneet)schijfeenheid ⇒ diskdrive♦voorbeelden:1 it is a long drive • het is een heel eind rijden¶ right-hand drive • met het stuur rechts————————drive2〈drove [droov], driven [drivn]〉I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 snellen ⇒ (voort)stormen, (blijven) doorgaan2 gooien ⇒ schieten, lanceren♦voorbeelden:2 let drive at • schieten op, slaan naar→ drive atdrive at/II 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉1 drijven 〈ook figuurlijk〉 ⇒ opjagen, bijeendrijven2 rijden ⇒ (be)sturen, vervoeren3 voortdrijven ⇒ duwen, slaan 〈ook sport〉♦voorbeelden:1 drive into a (tight) corner • in het nauw drijvendrive away • wegjagendrive out • verdrijven, uitdrijven, verdringen2 drive in • binnenrijdendrive off • wegrijdendrive up • voorrijden3 drive home • vastslaan, inhameren; volkomen duidelijk makendrive in • inslaan 〈spijker enz.〉; inhameren 〈ook figuurlijk〉drive off an attack • een aanval afslaandrive a stake into the ground • een paal de grond inheienIII 〈overgankelijk werkwoord〉1 boren 〈tunnel〉 ⇒ graven, drijven 〈galerij, mijngang〉2 dwingen ⇒ nopen, brengen tot3 aandrijven♦voorbeelden:2 drive someone to despair • iemand wanhopig maken
English-Dutch dictionary. 2013.